Het mannetje, het bootje en het anker.
Er was eens een mannetje die dobberde op de grote, grote zee. Hij bevond zich in een papieren bootje, zo’n bootje dat iedereen leert vouwen in zijn kleutertijd. Een bootje zonder kajuit, zonder roer, zonder motor, zonder anker. Overgeleverd aan de grilligheden van de natuur. Zoals de wind waaide, werd de koers bepaald. Soms zag hij vasteland en kreeg hij hoop. Hoop om vaste grond onder zijn voeten te kunnen voelen. Maar als de wind dan draaide, verdween het land weer langzaam uit het zicht.